Vrijspraak

Instantie: Rechtbank Utrecht
Datum uitspraak: 29-11-2007
Datum publicatie: 11-12-2007
Zaaknummer: 16-612876-06
Rechtsgebieden: Strafrecht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: Huiselijk geweld; poging verkrachting

Sector strafrecht
Parketnummer(s): 16/612876-06
Datum uitspraak: 29 november 2007

Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1979 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres] te [woonplaats].

Raadsman: mr. J.P.A. van Schaik.

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 november 2007.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.

Vrijspraak

De rechtbank overweegt omtrent het onder 3 tenlastegelegde het volgende.
Aangeefster [aangever] heeft bij de politie verklaard dat verdachte op 15 september 2006 bovenop haar is gaan liggen en zijn rechterhand op haar mond en neus heeft gedrukt, waardoor zij geen adem meer kon krijgen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op aangeefster is gaan liggen en gedurende een minuut zijn hand op haar mond heeft gelegd, omdat zij wilde gaan schreeuwen.
Op zichzelf genomen kan een dergelijke gedraging naar haar uiterlijke verschijningsvorm gevaarlijk zijn, maar naar het oordeel van de rechtbank is niet vast te stellen of in te schatten wanneer welk mogelijk gevolg zou kunnen optreden. Uit het handelen van verdachte, hoe beangstigend voor het slachtoffer ook, is in het onderhavige geval niet af te leiden dat dit de dood dan wel zwaar lichamelijk letsel ten gevolge zou kunnen hebben.
Derhalve acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder 3 is ten laste gelegd. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring

Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij aangeefster [aangever] op 15 september 2006 met de vlakke hand een klap in haar gezicht heeft gegeven en dat hij op 16 september 2006 aangeefster, bij het gesprek omtrent het letsel van de vorige dag, met de achterkant van zijn vingers tegen haar wang heeft getikt.
Aangeefster verklaart bij de politie eveneens dat verdachte haar op 15 september 2006 rond 18.00 uur heeft geslagen . ’s Avonds zou hij haar vervolgens met zijn vuist op haar linkeroor hebben gestompt, waardoor zij direct suizingen hoorde . Ook daarna heeft hij haar in het gezicht gestompt en riep verdachte op luide toon tegen haar: “Ik maak je dood” . Op 16 september 2006 heeft verdachte aangeefster, volgens haar verklaring, een stomp op haar linker jukbeen gegeven, toen zij hem het letsel van de vorige dag toonde .
Uit de medische verklaring blijkt dat bij aangeefster sprake is van letsel aan het linkeroog, de linkeroorschelp en de kaak. Tevens wordt op 16 september 2006 letsel geconstateerd door de moeder en de vader van aangeefster. De rechtbank ziet geen gebreken in de medische verklaring. Het letsel past bij de verklaringen van aangeefster.
Gelet op het voorgaande, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.

Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft ter terechtzitting ontkend dat hij aangeefster [aangever] heeft geprobeerd te verkrachten. Wel heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij in de slaapkamer op haar is gaan liggen en met haar wilde vrijen en dit ook geprobeerd heeft, maar dat aangeefster niet wilde. Toen aangeefster, volgens de verklaring van verdachte ter terechtzitting, naar de woonkamer ging, is hij achter haar aan gegaan, heeft hij haar beetgepakt, op de grond gelegd en haar polsen vastgehouden.
Aangeefster verklaart bij de politie dat verdachte op 15 september 2006 in de slaapkamer boven op haar sprong. Hij hield zijn rechterhand op haar gezicht en met zijn linkerhand voelde zij dat verdachte haar onderbroek aan de kant schoof bij haar vagina. Aangeefster verklaart dat zij heel hard begon te schoppen en zichzelf omhoog wrong. Hierdoor liet verdachte zijn hand op haar gezicht los en hij heeft vervolgens haar handen met één hand vastgepakt en boven haar gehouden. Aangeefster voelde dat verdachte met zijn knie probeerde haar benen uit elkaar te krijgen. Zij probeerde haar benen bij elkaar te houden en begon te huilen. Zij dacht dat hij haar zou gaan verkrachten, omdat zij voelde dat hij haar benen hard uit elkaar schoof en haar onderbroek weer opzij schoof. Opeens liet verdachte, volgens verklaring van aangeefster, haar handen los en kwam hij met zijn volle gewicht op haar liggen, waarna aangeefster de stijve penis van verdachte tegen haar vagina aangeduwd voelde worden. Aangeefster heeft zich vervolgens omhoog kunnen werken. Er heeft geen gemeenschap plaatsgevonden.
Gelet op de gedetailleerde verklaring van aangeefster en de verklaring van verdachte ter terechtzitting, waarin hij op onderdelen de verklaring van aangeefster bevestigt, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 tenlastegelegde heeft begaan.
De rechtbank wijst het (voorwaardelijk) verzoek van de raadsman tot het horen van getuigen af, nu de rechtbank het horen van de getuigen niet noodzakelijk acht en de rechtbank zich voldoende geïnformeerd acht.

De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze als hieronder vermeld.

1.
hij op tijdstippen in de periode van 15 september 2006 tot en met 16 september 2006 te Veenendaal, opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, te weten [aangever], meermalen, heeft gestompt/geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.

2.

hij op 15 september 2006 te Veenendaal, [aangever] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [aangever] dreigend de woorden toegevoegd :”Ik maak je dood!”.

4.

hij op 15 september 2006 te Veenendaal, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om door geweld en een andere feitelijkheid [aangever] te dwingen tot het
ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel
binnendringen van het lichaam, opzettelijk (terwijl hun zoontje zich (slapend)
in zijn bed op dezelfde kamer bevond)
– bovenop die [aangever] is gaan liggen terwijl verdachte veel zwaarder is dan die [aangever] en vervolgens
– de armen van die [aangever] heeft vastgehouden zodat zij zich niet kon bewegen en vervolgens
– met zijn hand de onderbroek van die [aangever] opzij heeft geschoven en
– met zijn knie heeft geprobeerd de benen van die [aangever] uit elkaar te krijgen en vervolgens
– met zijn geslachtsdeel tegen het geslachtsdeel van die [aangever] heeft aangeduwd,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

Hetgeen onder 1, 2 en 4 telkens meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De strafbaarheid van de feiten

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.

Ten aanzien van feit 1:

Mishandeling, begaan tegen zijn levensgezel, meermalen gepleegd.

Ten aanzien van feit 2:

Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Ten aanzien van feit 4:

Poging tot verkrachting.

De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Motivering van de op te leggen sancties

Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.

Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

Verdachte heeft zich op 15 en 16 september 2006 schuldig gemaakt aan mishandeling, bedreiging en poging tot verkrachting van zijn partner. Verdachte heeft door geweld te gebruiken de ruzie doen escaleren. Aangeefster kon door zijn handelen geen kant op, hetgeen een zeer bedreigende situatie heeft opgeleverd. Eén en ander is naar het oordeel van de rechtbank des te kwalijker nu verdachte trachtte onder die omstandigheden seks met haar te hebben. De rechtbank rekent dit verdachte dan ook zeer aan.
Verdachte heeft door zo te handelen een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Door zijn handelen heeft hij bij het slachtoffer lichamelijk letsel veroorzaakt en ook psychisch leed in de zin van angstgevoelens opgeroepen, te meer nu één en ander in de eigen woning heeft plaatsgevonden.
Bovendien dragen dergelijke feiten dragen bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij.

Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:

– de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 1 oktober 2007, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld;
– een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 16 april 2007, opgemaakt door A. Akollo, reclasseringswerker.

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
– een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

De raadsman heeft ter terechtzitting verzocht tot aanhouding van de zaak teneinde nadere rapportage te laten opmaken door de reclassering dan wel de reclasseringsmedewerker ter terechtzitting te doen horen als getuige en/of deskundige.
De rechtbank overweegt dat, gelet op hetgeen verdachte en de raadsman ter terechtzitting hebben verklaard omtrent de persoonlijke omstandigheden en voornoemd rapport van de Reclassering Nederland, zij zich voldoende geïnformeerd acht omtrent de persoon van verdachte. Het verzoek tot aanhouding wordt derhalve afgewezen.

De rechtbank acht, alles afwegende, een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een taakstraf als na te melden passend en geboden. Naar het oordeel van de rechtbank kan, met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan, aangezien verdachte voor het onder 3 ten laste gelegde feit is vrijgesproken en bovendien de gevorderde straf door de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de context waar in de bewezenklaarde feiten hebben plaatsgevonden en de persoon van verdachte, buiten proportie is.

De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 57, 242, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

DE BESLISSING

De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1, 2 en 4 telkens meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 4 MAANDEN.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.

Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
– de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.

Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 160 UREN, te vervangen door hechtenis voor de duur van 80 DAGEN indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door mrs A. Wassing, voorzitter, P. Bender en P.J.M. Mol, rechters, bijgestaan door mr. D.G.W. van der Haar-Kleijer als griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2007.

Ander nieuws

Menu