Illegale olifantenhandel

Instantie: Rechtbank Utrecht
Datum uitspraak: 15-03-2010
Datum publicatie: 15-03-2010
Zaaknummer: 16/997025-06 [P] Rechtsgebieden: Strafrecht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: Illegale olifantenhandel. Invoer van twee Afrikaanse olifanten zonder vereiste vrijstelling en valsheid in geschrift door gebruik te maken van een valse factuur en een valse verklaring. De rechtbank oordeelde dat de verdachte de olifanten had ingevoerd met het doel zichzelf dan wel de stichting waarvoor hij werkt financieel te bevoordelen. De rechtbank legt een geldboete op van 25.000 euro, waarvan 15.000 voorwaardelijk.

VONNIS
RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht
parketnummer: 16/997025-06 [P] vonnis van de meervoudige economische kamer d.d. 15 maart 2010
in de strafzaak tegen [verdachte] geboren op [1944] te [geboorteplaats] (Duitsland)
wonende te [woonplaats] aan de [adres].
Raadsman mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal.

1 Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 1 maart 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2 De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: opzettelijk twee beschermde olifanten heeft verworven en in Nederland heeft ingevoerd;
feit 2: valsheid in geschrift heeft gepleegd bij het verwerven en importeren van deze beschermde olifanten.

3 De voorvragen

De ontvankelijkheid van de officier van justitie.

De raadsman heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte. Het verblijf van de olifanten bij Ouwehands Dierenpark in Nederland is inmiddels gelegaliseerd, de olifanten zijn in een goede dierentuin terechtgekomen en zij krijgen een uitstekende verzorging; de in de Cites-wetgeving na te streven doelen worden met de vervolging van verdachte dan ook niet in redelijkheid gediend, aldus de raadsman.

De rechtbank zal dit verweer verwerpen. De Cites-wetgeving heeft als doel de internationale handel in wilde dieren mogelijk te maken zonder dat deze soorten in hun voortbestaan worden bedreigd. Dit doel wordt bereikt door de internationale handel in diersoorten die (mogelijk) met uitsterven worden bedreigd te reguleren door middel van een vergunningenstelsel. Het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is in het huidige geval niet in staat gesteld om de handel in de olifanten te reguleren; zij werd voor een voldongen feit gesteld toen de olifanten al bij Ouwehands Dierenpark waren.

Dit blijkt ook uit de ontheffing van 20 mei 2009 die aan Ouwehands Dierenpark is verleend, waarin expliciet staat vermeld dat de ontheffing slechts ziet op het bezit van de olifanten en niet op de overdracht en andere handelingen die bij artikel 13, eerste lid, van de Flora- en faunawet worden verboden. Het beroep van de raadsman wordt dan ook verworpen.

4 De beoordeling van het bewijs

4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft vrijspraak gerequireerd ten aanzien van het medeplegen van feit 1.

4.2 Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit is de verdediging met de officier van justitie van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het medeplegen van het onder 1 ten laste gelegde feit.

Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde stelt de verdediging zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken omdat er ten aanzien van de invoice (1/D/02) geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet op vervalsing. Ten aanzien van de verklaring van [getuige 5] dat de olifanten een schenking betroffen, wordt aangevoerd dat verdachte dit document (1/D/03) slechts ‘voor ontvangst’ getekend heeft en aldus geen gebruik heeft gemaakt van dit document.

4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Partiële vrijspraak feit 1

Medeplegen
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is niet gebleken dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met anderen heeft begaan. De rechtbank is dan ook met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat verdachte van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken.

Verdachte is als dierentransporteur/dierenhandelaar werkzaam bij de Stichting European Foundation For Relocation of Animals (verder te noemen: Efra), te Rhenen. Begin 2006 heeft hij bij een dierentuin in Spanje twee Afrikaanse olifanten (Aja en Duna) verworven voor Ouwehands Dierenpark in Rhenen. Hij heeft deze olifanten vervolgens naar Nederland vervoerd en daar afgeleverd. Verdachte heeft niet betwist dat hij de beide olifanten heeft vervoerd en bij Ouwehands Dierenpark heeft afgeleverd.
Het onder 1 tenlastegelegde is derhalve wettig en overtuigend bewezen.

Ten aanzien van feit 2

De politie heeft op 12 september 2006 van [getuige 6], werkzaam bij Ouwehands Dierenpark, een verklaring d.d. 5 april 2006 van [getuige 5] – de Spaanse Dierentuindirecteur – ontvangen. In deze verklaring is opgenomen dat twee Afrikaanse olifanten aan Ouwehands Dierenpark zijn gedoneerd. Deze verklaring is mede-ondertekend door verdachte.
Bij een doorzoeking van een woning van verdachte d.d. 22 november 2006 is een invoice aangetroffen d.d. 29 maart 2006, waarin is gesteld dat voor “the transportation” van twee olifanten een bedrag staat van € 184.450,00 inclusief BTW.
Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij voornoemde brief d.d. 5 april 2006 ‘voor ontvangst’ heeft ondertekend. Voorts heeft verdachte verklaard dat in tegenstelling tot wat in deze brief staat vermeld, nimmer sprake geweest is van een donatie van de olifanten. Voor de aankoop van olifant Duna heeft Ouwehands Dierenpark namelijk wel degelijk betaald, te weten een bedrag van € 98.000,00, aldus de verdachte. Hij heeft verklaard dat hij dit bedrag contant – kennelijk zwart – aan [getuige 5] heeft voldaan. De term “transportation” in voornoemde invoice, die door hem op deze wijze is opgesteld op verzoek van Ouwehands Dierenpark, omvat dan ook anders dan de term doet vermoeden méér dan alleen het transport van de olifanten, aldus verdachte in zijn verklaring ter terechtzitting.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat er geen sprake was van (voorwaardelijk) opzet. Immers, uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting blijkt dat de genoemde brief van [getuige 5] en de invoice onjuiste informatie bevatten. Verdachte heeft – door deze documenten te overhandigen aan Ouwehands Dierenpark – dan ook opzettelijk gebruik gemaakt van deze valse documenten.

Gezien het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.

4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

1.

in de periode van 1 januari 2006 tot 8 april 2006 te Rhenen, opzettelijk dieren, behorende tot een beschermde uitheemse diersoort te weten:
twee Afrikaanse olifanten, heeft verworven en vervoerd en binnen het grondgebied van Nederland gebracht.

2.

In de periode van 29 maart 2006 tot en met 8 april 2006 te Rhenen, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van vervalste geschriften te weten:
– een invoice van 29 maart 2006 waarin is gesteld dat voor “the transportation” van twee olifanten een bedrag staat van 184.450,00 euro’s inclusief BTW en
– een verklaring van [getuige 5] van 5 april 2006, waarin is opgenomen dat twee Afrikaanse olifanten aan het Ouwehands Dierenpark zijn gedoneerd, als ware die echt en onvervalst.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5 De strafbaarheid

5.1 De strafbaarheid van de feiten en de verdachte
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte wel degelijk beschikte over een juiste vrijstelling voor olifant Duna. De verdediging wijst ter onderbouwing van dit standpunt op een tweetal stukken, te weten een “certificado intracomunitario” met nummer BI-0097/00-C en een EU/Cites-certificaat met nummer BI-0097/00-C . De verdediging is dan ook van mening dat – nu de juiste vrijstelling impliceerde dat geen strafbaar feit werd gepleegd – ontslag van alle rechtsvervolging dient te volgen ten aanzien van olifant Duna. Meer subsidiair stelt de verdediging dat [getuige 4] nog dient te worden gehoord als getuige.

Wettelijk kader

Het is op grond van artikel 13, lid 1 Flora- en faunawet (voor zover hier van belang) verboden uitheemse beschermde diersoorten onder zich te hebben en binnen het grondgebied van Nederland te brengen.
In artikel 4 van de Regeling aanwijzing beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet is – voor zover hier van belang – bepaald dat vrijstelling van het verbod van artikel 13, eerste lid geldt, indien is voldaan aan artikel 4, eerste onderscheidenlijk tweede, derde of vierde lid, van de Basisverordening EG nr. 338/97 (verder te noemen: de Basisverordening) voor specimens van de soorten genoemd in bijlage A van de Basisverordening,
De rechtbank stelt vast dat de Afrikaanse olifant (Loxodonta Africana) op grond van
artikel 4, eerste lid onder a van de Regeling aanwijzing dier- en plantensoorten Flora- en faunawet juncto bijlage A bijlage bij die Verordening een beschermde uitheemse diersoort is.
Van dit verbod als bedoeld in van artikel 13, lid 1 Flora- en faunawet kan ingevolge artikel 75 van die wet jo. artikel 10 Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten vrijstelling worden verleend onder meer ter uitvoering van internationale verplichtingen.
Deze vrijstelling, een certificaat, wordt in de onder artikel 8 lid 3 van de Basisverordening genoemde situaties afgegeven. In Nederland worden deze certificaten afgegeven door het Cites-bureau, onderdeel van Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Het voorschrift van artikel 4 van de Basisverordening, houdt in dat – voorafgaand aan de feitelijke invoer in het douanekantoor aan de grens van het land waar de specimens worden binnengebracht – een invoervergunning, afgegeven door een administratieve instantie van de Lid-Staat van bestemming, moet zijn voorgelegd.

Uit het voorgaande volgt dat om in aanmerking te komen voor een vrijstelling van het verbod als bedoeld in artikel 13, lid 1 Flora- en faunawet een invoervergunning dient te worden afgegeven door een administratieve instantie van de Lidstaat van bestemming, in dit geval door het Nederlandse Cites-bureau.
Verdachte had voor het onder zich hebben en binnen het grondgebied brengen van Nederland geen vrijstelling aangevraagd bij het Cites-bureau. Olifant Aja was niet vergezeld van deze vrijstelling, een Cites-certificaat.
Voor deze olifant had verdachte dan ook geen vrijstelling krachtens de Basisverordening, hetgeen ook niet door de verdediging is betwist.

Olifant Duna was vergezeld van een zogenaamd “houdersexemplaar” van een Cites-certificaat, niet zijnde een export-Cites-certificaat. Ten aanzien van olifant Duna heeft de verdediging op een tweetal – hierboven reeds genoemde – documenten gewezen waaruit zou blijken dat verdachte wel degelijk over een vrijstelling beschikte voor olifant Duna. De betreffende documenten zijn voorgelegd aan [getuige 7], werkzaam als senior-medewerker Cites-MA bij het Ministerie van Landbouw Natuur en Voedselveiligheid. Deze verklaart dat de documenten bij Duna – kort gezegd – niet voldoen aan de in de Basisverordening gestelde eisen. Ook uit de verklaringen van [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], allen werkzaam bij het Cites-bureau, blijkt dat die documenten niet voldoen aan de eisen. Verdachte zelf heeft ter terechtzitting verklaard dat hij voorafgaande aan het transport van beide olifanten geen contact heeft gezocht met de Nederlandse Cites-autoriteiten.
Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte óók voor olifant Duna geen vrijstelling had krachtens de Basisverordening.

De rechtbank zal ook het – subsidiair gedane – verzoek van de verdediging tot het horen van getuige [getuige 4] afwijzen. De rechtbank acht zich over de vraag of verdachte wel of niet over een vrijstelling beschikte voor olifant Duna voldoende voorgelicht.

Gelet op het voorgaande geldt dat er – voor beide olifanten – geen vrijstelling van het verbod van artikel 13 van de Flora- en faunawet was. Ook overigens zijn er geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
– overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid onder a, van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
– opzettelijk gebruik maken van het valse of vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd

5.2 De strafbaarheid van verdachte
Namens de verdediging is aangevoerd dat verdachte niet strafbaar is, aangezien hij er op mocht vertrouwen dat de papieren van de beide olifanten in orde waren. Weliswaar waren de documenten niet opgesteld in de juiste format en waren een paar hokjes onjuist ingevuld, maar deze waren wel opgesteld door de Spaanse Cites-autoriteiten. Nu verdachte erop mocht vertrouwen dat hij beschikte over de juiste papieren, is verdachte voor dit feit niet strafbaar en moet hij worden ontslagen van alle rechtsvervolging. In zoverre is sprake van afwezigheid van alle schuld (AVAS), alles aldus de verdediging.

Verdachte heeft als gezegd ter terechtzitting verklaard dat hij geen contact heeft opgenomen met het Nederlandse Cites-bureau voor informatie over de benodigde vrijstelling. Hij heeft dit niet gedaan omdat de directeur van de dierentuin in Spanje die hem de olifanten aanbood, hem meermalen zou hebben verzekerd dat de olifanten – hoewel bij olifant Aja evident een Cites-certificaat ontbrak – vergezeld gingen van de juiste documenten.

Verdachte heeft echter ook verklaard dat hij al meer dan 20 jaar ervaring heeft als transporteur/handelaar van beschermde dieren. Hij heeft voorts verklaard bekend te zijn met de Cites-wetgeving. Deze ervaring en kennis wordt bevestigd in de brieven van verschillende dierentuinen in Europa, behorende bij de brief van de raadsman d.d.
10 februari 2010. Uit deze brieven komt – kort gezegd – naar voren dat verdachte zijn papierwerk altijd op orde heeft. Het voldoen aan de vereiste regelgeving betreft een zelfstandige verplichting van de verdachte die als transporteur c.q. tussenpersoon optreedt. Om die reden zal de rechtbank het subsidiaire verzoek tot het horen van de getuigen
[getuige 8] en [getuige 9] afwijzen.

Gelet op het bovenstaande kon de verdachte er dan ook in het geheel niet op vertrouwen dat de documenten ‘in orde’ waren. Van een verschoonbare dwaling – zo begrijpt de rechtbank het beroep op AVAS – kan onder deze omstandigheden – mede tegen de achtergrond van het onder feit 2 bewezen verklaarde – geen sprake zijn. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6 De strafoplegging

6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen.

6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte al voldoende gestraft is doordat zijn reputatie ten gevolge van de huidige verdenkingen is geschaad, met alle financiële gevolgen van dien.

6.3 Het oordeel van de rechtbank
De straf die aan verdachte zal worden opgelegd, is gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft twee beschermde Afrikaanse olifanten verworven en binnen het grondgebied van Nederland gebracht, met slechts het doel zichzelf dan wel de stichting waarvoor hij werkt financieel te bevoordelen. Het gaat daarbij om een voordeel van vele tienduizenden euro’s. Daarbij heeft verdachte gebruik gemaakt van een valse factuur en een valse verklaring.
Van verdachte, die over zichzelf heeft gezegd een dierenliefhebber te zijn, mocht anders worden verwacht. Het ongecontroleerde bezit van – en de handel in beschermde uitheemse diersoorten brengt immers de natuurlijke populaties grote schade toe en draagt bovendien bij aan een vermindering van de overlevingskansen van die soorten in het wild.
De rechtbank acht het feit dat verdachte een professionele handelaar in dieren is strafverzwarend.

Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf is in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het op zijn naam gestelde uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 19 januari 2010 niet eerder is veroordeeld.

De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de feiten. Mede gelet op de straffen die voor soortgelijke delicten worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een forse geldboete op zijn plaats is. Daarbij weegt zij mee dat het proces in deze zaak lang heeft geduurd en dat de bewezenverklaarde feiten al in 2006 zijn gepleegd. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een geldboete van € 25.000,00 subsidiair 160 dagen hechtenis een passende sanctie is. De rechtbank zal een gedeelte van deze geldboete, te weten een bedrag van
€ 15.000,00 subsidiair 96 dagen hechtenis voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw dergelijke strafbare feiten te plegen.

7 De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 57, 91 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 1a, 2, 6 van de Wet economische delicten, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8 De beslissing

De rechtbank:

Voorvragen
– verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte;

Bewezenverklaring
– verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
– spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid
– verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
– verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, van de Flora- en faunawet, opzettelijk begaan, meermalen gepleegd;
Feit 2: opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalste geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst, meermalen gepleegd
– verklaart de verdachte strafbaar;

Strafoplegging
– veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 25.000,00 waarvan
€ 15.000,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
– beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast, voor het onvoorwaardelijke deel (van €10.000,00 ) 64 dagen en voor het voorwaardelijke deel (van €15,000,00) 96 dagen;
– bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze geldboete niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, mr. P. Bender en mr.
M.P. Gerrits-Janssens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.A. Groenevelt-Timmer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 maart 2010.

Ander nieuws

Menu