Instantie: Hoge Raad
Datum uitspraak: 29-06-2010
Datum publicatie: 29-06-2010
Zaaknummer: 08/01783
Formele relaties: Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM4302
Rechtsgebieden: Strafrecht
Bijzondere kenmerken: Cassatie
29 juni 2010
Strafkamer
nr. 08/01783
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem van 21 maart 2008, nummer 21/000691-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft het onder 3 tenlastegelegde feit, de strafoplegging, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel, tot terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt erover dat de motivering van de bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde gebrekkig is in het licht van een door de raadsman gevoerd verweer.
2.2.1. Aan de verdachte is onder 3 tenlastegelegd dat:
“hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 19 juli 2006 tot en met 23 september 2006 in de gemeente Duiven (te weten op/aan [adres] nr. 1 en/of 6), (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid koper (te weten bliksemafleiders), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [A] en/of aan [B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) (telkens) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking (de bevestigingen van voornoemde bliksemafleiders werden doorgeknipt/verbroken).”
2.2.2. Daarvan heeft het Hof bewezenverklaard dat:
“hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 juli 2006 tot en met 23 september 2006 in de gemeente Duiven (te weten op/aan [adres] nr. 1 en/of 6) telkens tezamen en in vereniging met een ander telkens met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen enig goed, geheel of ten dele aan toebehorende aan [A] en/of aan [B], waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed telkens onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak (de bevestigingen van voornoemde bliksemafleiders werden doorgeknipt/verbroken).”
2.2.3. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv, houdt het volgende in:
“Door het hof gebezigde bewijsmiddelen:
(…)
Ten aanzien van feit 3:
8. De ter terechtzitting d.d. 7 maart 2008 van het gerechtshof Arnhem afgelegde verklaring van verdachte voor zover deze inhoudt, zakelijk weergegeven:
“Ik heb in de periode van 19 juli 2006 tot en met 23 september 2006 in de gemeente Duiven samen met [medeverdachte] een hoeveelheid aluminium bij de zendmast gestolen.”
Uit de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van de politie Gelderland Midden, district Rivierenland, genummerd PL0792 / 06-007410, opgemaakt door [verbalisant 1], hoofdagent van politie, en [verbalisant 2], brigadier van politie, gesloten op 10 november 2006.
9. Het in de wettelijke vorm door opsporingsambtenaar [verbalisant 3] opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0796/06-109758, als weergegeven op de pagina’s 127 tot en met 129 van de doornummering, voor zover inhoudende de op 21 juli 2006 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaar door de aangever [betrokkene 1] afgelegde verklaring.
10. Het in de wettelijke vorm door opsporingsambtenaar [verbalisant 4] opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0796/06-146524, als weergegeven op de pagina’s 184 tot en met 186 van de doornummering, voor zover inhoudende de op 2 oktober 2006 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaar door de aangever [betrokkene 2] afgelegde verklaring.
11. Het in de wettelijke vorm door de opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 5] opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0792/06-117491, als weergegeven op de pagina’s 66 tot en met 70 van de doornummering, voor zover inhoudende de op 25 oktober 2006 ten overstaan van voornoemde opsporingsambtenaren door de verdachte afgelegde verklaring (op pagina 67, laatste alinea en pagina 68, eerste alinea).”
2.2.4. Het Hof heeft voorts nog het volgende overwogen:
“Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 3 tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde overweegt het hof dat vast staat dat er door verdachte en zijn mededader in ieder geval enig goed is weggenomen. Aangever heeft verklaard dat het weggenomen goed een hoeveelheid koper betrof, terwijl het volgens de verklaring van verdachte om aluminium ging. In de processtukken is geen steun te vinden voor de juistheid van één van beide verklaringen wat betreft de aard van het materiaal van het weggenomen goed. Gelet daarop wordt ten aanzien van feit 3 volstaan met de bewezenverklaring van “enig goed”.”
2.2.5. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep houdt onder meer het volgende in:
“De raadsman voert het woord tot verdediging – zakelijk weergegeven -:
(…) Ten aanzien van feit 3 heb ik bezwaar tegen bewezenverklaring van de diefstal betreffende de mast van [B]. Uitgangspunt is de aangifte. Uit het dossier blijkt dat er in de tenlastegelegde periode veel koperdiefstallen hebben plaatsgevonden. Het onderzoek betrof niet alleen mijn cliënt en zijn medeverdachte [medeverdachte]. Er waren bovendien veel meer masten dan die van [B] voorwerp van onderzoek. Mijn cliënt heeft verklaard betrokken te zijn geweest bij een aluminiumdiefstal. Aangezien deze tenlastelegging is toegeschreven op koper, kan de verklaring van mijn cliënt niet worden gekoppeld aan de tenlastelegging. Derhalve dient hij daarvan te worden vrijgesproken.”
2.3. Art. 359, derde lid, Sv luidt:
“De beslissing dat het feit door de verdachte is begaan, moet steunen op de inhoud van in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen, houdende daartoe redengegevende feiten en omstandigheden. Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit.”
2.4. Uit de bewoordingen van art. 359, derde lid, tweede volzin, Sv volgt dat deze bepaling in ieder geval geen toepassing kan vinden indien door of namens de verdachte ter terechtzitting vrijspraak is bepleit. In die bepaling wordt niet onderscheiden naar de grond waarop die vrijspraak is bepleit (vgl. HR 7 november 2006, LJN AY8901, NJ 2007, 108). Het kennelijke oordeel van het Hof dat in het onderhavige geval kon worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, is – nu de raadsman heeft bepleit dat het onder 3 tenlastegelegde niet kan worden bewezen – derhalve onjuist. De bewezenverklaring van het onder 3 tenlastegelegde is daarom ontoereikend gemotiveerd.
2.5. Het middel is gegrond.
3. Slotsom
Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de beslissingen ter zake van het onder 3 tenlastegelegde alsmede de strafoplegging, waaronder de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de oplegging van een schadevergoedingsmaatregel;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan;
verwerpt het beroep voor het overige.