Vrijspraak na noodweer

 

 

Onlangs heeft het gerechtshof Amsterdam een cliënt van VAN SCHAIK vrijgesproken wegens een gerechtvaardigd beroep op noodweer, nadat de cliënt, de aangever in deze zaak heeft moeten slaan ter verdediging van zichzelf en zijn dronken en overlast gevende vriend, die hierna A. genoemd zal worden. Deze dronken vriend schold in het uitgaansgebied van Amsterdam omstanders uit. De cliënt probeerde hem tevergeefs naar een taxi te brengen. Een omstander pikte de scheldpartij en de beledigingen niet en ging op de cliënt en zijn dronken vriend af en wilde slaan, maar de cliënt was hem voor en sloeg hem in het gezicht tegen de grond.

 

Het Hof legt nog eens een keer uit wanneer men een beroep kan doen op de rechtvaardigingsgrond noodweer:

 

De vraag is of de verdachte een beroep op noodweer toekomt.

Volgens vaste jurisprudentie dient een beroep op noodweer aan een aantal voorwaarden te voldoen:

* Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een “

ogenblikkelijke, wederrechtelijke

aanranding”. Van een “ogenblikkelijke” aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Enkele vrees voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd zodanig bedreigend zijn voor de verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 Sr.

* De verdediging moet noodzakelijk zijn. Aan de hier bedoelde subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de verdachte zich niet alleen aan de aanranding had kunnen, maar zich daaraan ook had moeten onttrekken. Het zich aan de aanranding kunnen onttrekken houdt in dat daartoe voor de verdachte een reële en redelijke mogelijkheid moet hebben bestaan. Dit is bijvoorbeeld niet het geval wanneer de positie van de verdachte en de ruimte waarin hij zich bevindt, redelijkerwijs geen mogelijkheid

bieden tot onttrekking aan de aanranding.

* De gekozen wijze van verdediging moet proportioneel zijn. De in dit verband — tot terughoudendheid nopende — maatstaf luidt of de gedraging als verdedigingsmiddel niet in onredelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. De keuze van het verdedigingsmiddel en de wijze waarop het is gebruikt, staan

bij de beoordeling van de proportionaliteit centraal. Zo staat in beginsel het met kracht toebrengen van een diepe, potentieel dodelijke steekwond niet in verhouding met een aanval die bestaat uit het slaan met de blote handen dan wel een vuist.

Samenvattend kan de verdachte een geslaagd beroep op noodweer doen indien zijn handelen is gericht tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding en de daarop volgende verdediging — de vuistslag noodzakelijk en proportioneel was.

 

 

Met betrekking tot het feitelijk verloop van de gebeurtenissen in de nacht van 28 op 29 maart 2015 gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.

 

De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep houdt in dat hij op 28 maart 2015 ‘s avonds samen met zijn vriend A. is gaan eten in een restaurant in de

Reguliersdwarsstraat in Amsterdam. Daarna hebben zij afgesproken met B., die zich

bij hen voegt bij het verlaten van het restaurant. A. blijkt dan zo dronken te zijn dat de verdachte hem bij het lopen moet ondersteunen. Nadat A. toch is gevallen, waardoor hij een licht bloedende wond op zijn achterhoofd heeft, besluiten zij om hem naar een taxi op het Koningsplein te brengen. Op weg naar de taxi vindt in de Reguliersdwarsstraat het incident plaats tussen de verdachte en aangever.

De Reguliersdwarsstraat is in Amsterdam een bekend uitgaansgebied waar zich een aantal

horecagelegenheden bevindt dat voornamelijk wordt bezocht door LGBT-uitgaanspubliek. Op het moment dat de verdachte, zijn vriend A. ondersteunend, op de Reguliersdwarsstraat loopt, vertoont die A. aanstootgevend gedrag door het aanwezige uitgaanspubliek bij herhaling uit te schelden voor ‘homo’.

Aangever heeft verklaard dat hij met een groep, onder wie zijn homoseksuele vriend en een transgender is uit geweest en hij behoorlijk wat alcoholhoudende drank had gedronken. Op de Reguliersdwarsstraat werd volgens aangever eerst de transgender uit de groep van aangever vernederend aangesproken door de verdachte en A. Vervolgens zouden zij vanuit het niets en zonder enige aanleiding op aangever af zijn gelopen en hem hebben geslagen. waarbij hij bewusteloos op de grond viel en tegen zijn lichaam werd geslagen en geschopt.

 

De verdachte heeft over het incident anders verklaard. Volgens de verdachte wordt aangever niet door hem maar door A.uitgescholden voor ‘homo’. Op het moment dat zij hem passeren slaat aangever in de richting van A. De verdachte zag de klap duidelijk aankomen en moest deze ontwijken omdat hij A. ondersteunde en daardoor deels tussen hem en aangever instond. Op het moment dat aangever opnieuw wil slaan, geeft de verdachte, naar eigen zeggen in een reflex, het slachtoffer een vuistslag tegen zijn neus en bril, waardoor deze op de grond valt.

De verklaring van de verdachte dat aangever als eerste heeft geslagen dan wel een slaande beweging heeft gemaakt, wordt ondersteund door de verklaring van B. Hij is als getuige ter terechtzitting in hoger beroep gehoord en heeft verklaard net als bij de politie dat hij op korte afstand van de verdachte en A.stond en dat hij heeft gezien dat aangever als eerste uithaalde richting A. en de verdachte.

B.heeft aldus consistent verklaard over wat hij heeft waargenomen.

 

Het hof acht zijn verklaring mede betrouwbaar omdat hij de enige in het gezelschap was die geen alcohol had gedronken.

Daar komt bij dat hij de eerste verklaring direct na het gebeuren diezelfde nacht tegenover de politie heeft afgelegd, terwijl uit het dossier blijkt dat hij en de verdachte over de inhoud van die verklaring tevoren geen overleg kunnen hebben gehad.

Op grond van het voorgaande acht het hof de verklaring van de verdachte, welke steeds dezelfde is geweest en ook logisch past in het verloop van de gebeurtenissen, aannemelijk geworden. Daarbij weegt mee dat hij, nadat liet slachtoffer op de grond lag, bij het slachtoffer is blijven staan en zichzelf direct bekend heeft gemaakt bij de politie als de persoon die had geslagen. Ook het feit dat het letsel dat bij het slachtoffer in het ziekenhuis is geconstateerd aansluit bij de lezing van de verdachte, onderstreept de juistheid van zijn

verklaring en minder die van het slachtoffer zelf, aangezien deze heeft verklaard dat hij door twee mannen meermalen tegen zijn hoofd en zijn lichaam is geschopt en geslagen, terwijl geen letsel aan zijn lichaam is vastgesteld.

In dit verband overweegt het hof dat de lezing van de gebeurtenissen zoals geschetst door getuige C. niet wordt gevolgd. C. heeft wisselend verklaard. Zo heeft hij bij de politie verklaard dat hij het begin van de vechtpartij niet heeft gezien en dus niet weet wie als eerste heeft geslagen. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij verklaard dat hij het begin van de vechtpartij wel heeft gezien en verklaard dat drie mannen in gevecht waren met aangever, dat zij aan liet schelden waren en dat zij hem ook hebben uitgescholden. Deze laatste verklaring komt niet overeen met hetgeen hij zelf eerder heeft verklaard en vindt bovendien geen steun in enige andere verklaring in het dossier, zelfs niet in die van het slachtoffer.

Tegen de achtergrond van liet voorgaande acht het hof daarom de verklaring van C. niet aannemelijk geworden.

 

Uit al het voorgaande blijkt dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, dan wel van een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding van de verdachte en A. door aangever. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat aangever door diens lichamelijke beperkingen niet in staat zou zijn geweest tot een slaande beweging.

 

Zoals hierboven reeds vastgesteld heeft de verdachte aangever vervolgens met opzet een afwerende  vuistslag in het gezicht gegeven. Door deze vuistslag heeft het slachtoffer letsel en pijn bekomen. De vuistslag die de verdachte heeft gegeven impliceert het opzet zichzelf te verdedigen tegen de ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door het slachtoffer. Mede in aanmerking genomen dat de verdachte toen aangever sloeg zich in een lastige situatie bevond, —een dronken man ondersteunend die uitgaanspubliek uitschold in een straat waar zich met name publiek bevindt dat de gebruikte scheldwoorden als aanstootgevend kan ervaren, moet worden geoordeeld dat de verdediging noodzakelijk was.

 

Het hof acht de wijze van verdediging ook proportioneel in reactie op het voor de tweede maal een slaande beweging maken door aangever. Het is de feitelijke situatie beschouwend, niet aannemelijk geworden dat de verdachte de reële mogelijkheid had om zich terug te trekken en aldus de aanval van aangever op andere wijze dan door hoe hij heeft gehandeld af te wenden.

Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte gehandeld in noodweer en komt hem een gerechtvaardigd beroep toe op noodweer.

In het begrip mishandeling ligt de wederrechtelijkheid van de gedraging besloten. Nu op grond van het voorgaande blijkt dat sprake is van een rechtvaardigingsgrond voor deze gedraging, omvat daarmee de wederrechtelijkheid aan de mishandeling en kan dit bestanddeel niet worden bewezen, zodat de verdachte ook dient te worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde feit.

De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het primair en subsidiair tenlastegelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

 

Beslissing

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:

Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.

Verklaart aangever als benadeelde partij niet-ontvankelijk in het gevorderde.

Ander nieuws

Menu