Schieten in de grond, geen poging doodslag

Instantie: Rechtbank Utrecht
Datum uitspraak: 19-12-2008
Datum publicatie: 11-03-2009
Zaaknummer: 16-601012-08
Rechtsgebieden: Strafrecht
Bijzondere kenmerken: Eerste aanleg – meervoudig
Inhoudsindicatie: De rechtbank heeft verdachte vrijsgesproken van poging doodslag, doch veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. Zij heeft het beroep op noodweer verworpen, op de grond dat geen sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar.

Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 december 2008

in de strafzaak tegen [verdachte] geboren op [geboorteplaats] 1983 te [geboorteplaats] gedetineerd in Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht
raadsman: mr. J.P.A. van Schaik, advocaat te Veenendaal

1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 december 2008, waarbij de officier van justitie, mr. M. Grüschke, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: heeft geprobeerd – al dan niet met voorbedachten rade – [aangever] te doden;
Feit 1 subsidiair: [aangever] heeft bedreigd door hem een vuurwapen voor te houden en met het vuurwapen in de richting van die [aangever] te schieten;
Feit 2: een vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad.

3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair onder 1 ten laste gelegde feit niet kan worden bewezen, zodat verdachte van dat feit dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie is van mening dat niet bewezen kan worden dat door verdachte gericht op aangever is geschoten. Het subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit acht zij daarentegen wel wettig en overtuigend bewezen. Zij baseert zich daarbij op de verklaringen van verdachte, aangever, getuige [getuige 1] en het aantreffen van het patroon en de huls op de plaats van het incident.
Het onder 2 ten laste gelegde feit kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezen gelet op het aantreffen van het wapen, de bekennende verklaring van verdachte en het technische onderzoek naar het wapen.

4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is met de officier van justitie van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair onder 1 ten laste gelegde feit. Volgens de verdediging is de verklaring van aangever niet betrouwbaar, zodat dient te worden uitgegaan van de lezing van verdachte. Deze lezing houdt in dat hij op enkele meters afstand van aangever in de grond heeft geschoten om aangever af te schrikken. In zoverre wordt het subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit door hem erkend. Hij heeft echter verklaard dat hij dit schot heeft gelost, omdat voor hem concrete aanwijzingen bestonden voor een dreigend gevaar. Deze aanwijzingen waren allereerst gebaseerd op een eerdere ontmoeting tussen verdachte en aangever, waarbij aangever ook gewelddadig jegens verdachte was opgetreden. Daarnaast waren er diverse telefonische bedreigingen aan het schietincident op 27 augustus 2008 voorafgegaan. Voorts had aangever hem vlak voor het schot verteld over zijn verleden als militair, waarbij hij had gezegd dat hij had geleerd mensen te doden. Ten slotte werd verdachte geconfronteerd met het mes dat hij in de zak van aangever zag zitten. Hij zag een handvat met daarop nagels. In de visie van de verdediging was hiermee sprake van een noodweer situatie die immers ook kan inhouden dat een wederrechtelijke aanval dreigt plaats te gaan vinden. Er waren gelet op voornoemde omstandigheden voldoende signalen aanwezig dat er een dreiging was. Schieten was op dat moment de enige mogelijkheid om op deze aanval te reageren voor verdachte. Gelet op zijn zware bouw, alsmede gelet op de omstandigheid dat hij de omgeving niet kende en het donker was, was wegrennen geen optie. Daarmee is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit, aldus de verdediging. Voorts is in de visie van de verdediging voldaan aan het vereiste van proportionaliteit, aangezien verdachte het wapen alleen heeft gebruikt om mee te dreigen. Hij heeft bewust in de grond geschoten en niet in de richting van aangever. Nu dit schot kan worden aangemerkt als noodweer, dient verdachte volgens het betoog van de verdediging te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Met betrekking tot feit 2 heeft de verdediging aangevoerd geen verweer te voeren.

4.3. Het oordeel van de rechtbank

Ten aanzien van feit 1:

Geloofwaardigheid van de verklaringen
Bij de beoordeling van het bewijs ziet de rechtbank zich allereerst voor de vraag gesteld of zij de verklaringen van aangever dan wel die van verdachte geloofwaardig acht. De rechtbank overweegt daartoe alsvolgt.

Verdachte heeft verklaard dat hij voorafgaand aan het schietincident door aangever is opgehaald vanaf station [plaats]. Ongeveer 10 à 15 minuten nadat hij aangever had gebeld dat hij op station [plaats] was aangekomen, kwam aangever ter plaatse, aldus verdachte . Aangever heeft het voorgaande ontkend. Hij heeft over de gebeurtenissen op de bewuste avond het volgende verklaard. Verdachte was met de auto gekomen. Verdachte had hem omstreeks 21.00 uur gebeld en gezegd dat hij zijn auto had geparkeerd op de parkeerplaats van het [B] hotel, in de buurt van de woning van aangever. Aangever is daar toen naar toe gegaan en heeft tevergeefs enige tijd op de parkeerplaats gewacht op verdachte. Nadat hij weer naar huis was gegaan is aangever omstreeks 21.40 weer gebeld door verdachte dat hij op de afgesproken parkeerplaats stond. Toen is aangever opnieuw naar die plek gelopen waar hij verdachte die avond voor het eerst ontmoette. Dit was in het bos nabij zijn woning te [plaats], de plek waar ook geschoten is .

De verklaring van verdachte vindt bevestiging in de paallocaties die de telefoons van verdachte en aangever die avond hebben aangestraald . Uit de analyse van de verkeersgegevens behorende bij het telefoonnummer van verdachte volgt, dat verdachte de desbetreffende avond omstreeks 21:18 met zijn telefoon heeft gebeld, terwijl hij zich in [plaats] bevond. Dit tijdstip komt overeen met het moment waarop hij volgens zijn verklaring in [plaats] met de trein in [plaats] is aangekomen. Uit de analyse van de verkeersgegevens behorende bij de telefoonnummers in gebruik bij aangever blijkt dat een van beide simkaarten zich omstreeks 21:33 uur eveneens in [plaats] bevond. De andere simkaart van aangever bevond zich even later, omstreeks 21.36 uur op de [adres] in [plaats]. Hieruit leidt de rechtbank af dat aangever omstreeks deze tijdstippen niet op het parkeerterrein in de buurt van zijn huis in [plaats] is geweest, zoals hij heeft verklaard. Het tijdstip van 21.33 komt overeen met het moment waarop aangever verdachte volgens de verklaring van laatstgenoemde heeft opgehaald.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de verklaring van aangever, voor zover deze betrekking heeft op hetgeen vooraf is gegaan aan het schietincident, niet geloofwaardig is.
Verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat hij die avond éénmaal, op enkele meters afstand van aangever, in de grond heeft geschoten. Volgens aangever zijn daarentegen drie schoten door verdachte gelost. De eerste keer werd er richting zijn been geschoten, de andere twee schoten vonden plaats terwijl hij wegrende, aldus aangever .
In het dossier heeft de rechtbank onvoldoende aanknopingpunten aangetroffen om meer dan één schot bewezen te achten. Daar komt nog bij dat getuige [getuige 1] heeft verklaard één schot te hebben gehoord . Daarnaast wordt de verklaring van verdachte dat hij slechts één keer heeft geschoten onderschreven door de resultaten van het onderzoek door de technische recherche op de plaats van het delict, waarbij slechts één patroon is aangetroffen en één huls .

De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat de verklaringen van verdachte geloofwaardig zijn waar het gaat om de tijdstippen en plaatsen van de ontmoeting met aangever en het aantal schoten dat is gelost. Aangezien de rechtbank ook geen nader bewijs in het dossier heeft aangetroffen die de verklaring van aangever over de omstandigheden waaronder het schot is gelost door verdachte ondersteunen, zal zij hiervoor de verklaring van verdachte als uitgangspunt hanteren bij de bewezenverklaring. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking, dat in de verschillende verklaringen van verdachte geen tegenstrijdigheden voorkomen. Bovendien bevinden zich geen aanknopingspunten in het dossier dat een en ander die avond anders is verlopen, dan dat verdachte heeft aangegeven.

De feiten
Aan de hand van de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting en de aangifte, stelt de rechtbank vast dat verdachte op 27 augustus 2008 in het bos te [plaats] met een vuurwapen richting de grond heeft geschoten, in het bijzijn van aangever. Ter terechtzitting heeft verdachte laten zien dat hij op enkele meters van aangever verwijderd stond op het moment dat hij schoot maar dat hij het pistool daarbij niet op aangever richtte. Aangever en verdachte stonden wel met hun gezichten naar elkaar toe.

De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande niet kan worden aangemerkt als poging doodslag. Met het schot dat verdachte heeft gelost op de wijze als hiervoor omschreven, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever zou raken. Gelet hierop heeft hij evenmin de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever door zijn schot zou komen te overlijden. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair onder 1 ten laste gelegde feit.

Het subsidiair onder 1 ten laste gelegde feit kan naar het oordeel van de rechtbank wel wettig en overtuigend worden bewezen. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder, dat verdachte zelf ter terechtzitting heeft verklaard te hebben geschoten ter dreiging. Hij wilde aangever afschrikken . De aangever heeft ook verklaard dat hij bang was dat verdachte hem zou doodschieten . Aangezien het vuurwapen geschikt is om iemand mee te doden en verdachte hiermee daadwerkelijk heeft geschoten, betreft het een bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht.

Noodweer
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. Zij overweegt daartoe allereerst dat op basis van de omstandigheden zoals door de raadsman aangevoerd, niet kan worden vastgesteld dat sprake was van een ogenblikkelijke aanranding of een concrete dreiging daarvan. De gedragingen van aangever hielden geen onmiddellijk dreigend gevaar voor aantasting van verdachte op. De bedreiging, zoals omschreven door verdachte, was niet zodanig concreet dat er reden was het wapen te trekken. Het mes dat verdachte bij aangever dacht te zien bevond zich nog in zijn zak en niet is aannemelijk geworden dat aangever daadwerkelijk een mes bij zich had. Alhoewel de exacte reden van de afspraak tussen verdachte en aangever in het ongewisse is gebleven, is niet gebleken dat aangever voornemens was verdachte geweld aan te doen. Gelet op het voorgaande komt de rechtbank aan de bespreking van de overige vereisten voor noodweer niet meer toe.

Ten aanzien van feit 2:

De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
– de bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd tijdens de terechtzitting van
5 december 2008, inhoudende dat hij op 27 augustus 2008 te [plaats] een vuurwapen onder zich heeft gehad en dat hij dit in de koelcel van het [bedrijf] heeft gelegd;
– het proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 augustus 2008, waaruit volgt dat in de koelcel van het [bedrijf] een vuurwapen is aangetroffen ;
– het proces-verbaal van het onderzoek van de regionale technische recherche naar het aangetroffen vuurwapen die tot de conclusie komt dat het gaat om een vuurwapen met munitie zoals omschreven in de tenlastelegging .

4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte

1.

Subsidiair

op 27 augustus 2008 te [plaats], gemeente [plaats],
I. [aangever] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft
verdachte opzettelijk dreigend aan die [aangever] een vuurwapen voorgehouden en
eenmaal met dat vuurwapen geschoten;

2.

op 27 augustus 2008 te [plaats], gemeente [plaats],
een wapen van categorie III, te weten een pistool (astra FT6.35),
en munitie van categorie III, te weten bij dat pistool behorende patronen,
voorhanden heeft gehad.

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5. De strafbaarheid
Zoals onder 4.3 is gemotiveerd, volgt de rechtbank het beroep van verdachte op noodweer niet.
Er zijn derhalve geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 bewezen verklaarde feit uitsluiten.

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld – voor zover de rechtbank het beroep op noodweer verwerpt – dat met een gevangenisstraf die gelijk is aan het voorarrest kan worden volstaan. Daarbij wijst de verdediging op de bijzondere omstandigheden waaronder de bedreiging heeft plaatsgevonden.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf houdt de rechtbank allereerst rekening met de ernst van de feiten. Verdachte heeft zich de desbetreffende avond schuldig gemaakt aan een ernstige bedreiging. Hij heeft aangever niet alleen een vuurwapen getoond, maar hier daadwerkelijk mee geschoten. De omstandigheid dat een en ander plaatsvond in het bos terwijl het donker was, moet het voor aangever extra beangstigend hebben gemaakt. Dat er niemand in de directe omgeving aanwezig was, moet de gevoelens van angst eveneens hebben aangewakkerd.

Aan de bedreiging is een geschiedenis voorafgegaan die niet helder is geworden. Vast staat echter dat verdachte het initiatief heeft genomen aangever te ontmoeten om zaken uit te praten en dat hij een geladen vuurwapen heeft meegenomen naar deze ontmoeting. Verdachte moet welbewust rekening hebben gehouden met de kans dat hij het vuurwapen daadwerkelijk jegens aangever zou gebruiken. Daarmee heeft verdachte een zeer gevaarlijke situatie gecreëerd met voor de aangever ernstige gevolgen.
De rechtbank is van oordeel dat voor dit soort feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende sanctie is.

Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, niet bewezen acht dat verdachte aangever, terwijl hij de aangever onder schot zou hebben gehouden, heeft gedwongen het bos in te lopen zal de rechtbank een lagere straf op leggen dan door de officier van justitie is geëist.

Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 12 maanden onvoorwaardelijk passend is.

Over de persoon van de verdachte is weinig bekend, zodat hierin geen reden is gelegen een andere straf op te leggen.

7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

8. De beslissing
De rechtbank:

Vrijspraak
– spreekt verdachte vrij van het primair onder 1 tenlastegelegde feit;

Bewezenverklaring
– verklaart het overige ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
– spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid
– verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: subsidiair: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 2: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen en munitie van categorie III;
– verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging
– veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden;

– bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.

Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, mr. C.W. Bianchi en mr. J.W. Veenendaal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 december 2008.

Ander nieuws

Menu